Historie van de kerk

Steerwolde en de Sarcofaagdeksels

De oudste vermelding van Steerwolde (Stederawalda) is  rond  het jaar 1000.Het betreft een vermelding van de inning van de pacht aangaande het gebied.  Het gebied is bezit van de Abdij van Werden. Dit klooster werd omstreeks het jaar 800 gesticht door Liudger, een Fries van geboorte. Het was gelegen aan de Ruhr bij Essen. De pacht werd door het klooster geïnd via een hof in de stad Groningen.
 
image1.jpg  image2.jpg
De verwijzing naar Steerwolde is op het tweede blad te vinden, ongeveer op de helft, bij voetnoot 20)
(Bron: Oorkondenboek Groningen Drenthe)
 
De volgende eigenaresse is het Begijnenconvent het Olde Convent, gelegen aan de Roode Weeshuisstraat  in de stad Groningen.
 
image3.jpg 
(Roode Weeshuisstraat Groningen/Poortje Olde Convent)
 
Blijkens een archiefstuk uit 1470 verleent de Abdij te Thesinge aan het Olde Convent het recht om op zijn (!) grond in Stederwolde een kapel te bouwen, een begraafplaats aan te leggen en alle sacrementalia en liturgische handelingen te verrichten. Inkomsten voor Thesinge:  17 Arnhemse guldens. (De Abt moet er wel om vragen en hij moet een kwitantie geven voorzien van zijn abtszegel  De betaling moet geschieden op de Vrijmarkt, 10 september; zo niet, dan moet er dubbel worden betaald.).
(NB: Volgens het Internationaal Instituut voor de Sociale Geschiedenis zou het bedrag van 17 Arnhemse guldens nu (2013) een koopkracht hebben van ruim 4400 euro.).
 
Het Olde Convent beheerde zelf het gebied.
 
Het klooster moest zoveel mogelijk in haar eigen behoeften voorzien. Akkerbouwproducten betrok het klooster uit haar bezittingen in de directe omgeving van de stad, de veeteeltproducten kwamen voornamelijk uit noordelijke streken, zoals Garmerwolde, Loppersum, Marum, Noorddijk, Steerwolde en Zuidwolde. Turf en rogge kwamen  uit Drenthe.
Over de grootte van Steerwolde bestaat enig verwarring. Uit bewaard gebleven oorkonden kan worden afgeleid dat het Olde Convent over één hofstede van 167 gras beschikte, maar uit de rekening van de Rentmeester van de kloostergoederen (1597) blijkt dat het klooster bijna 600 gras bezat.
 
Oude omschrijving van de oppervlaktemaat “gras”: een stuk land daar een koe of een paard gedurende den zomer kan gevoed worden. Er zijn vrom- of koegrazen of wietgrazen. “Vrom” = nuttig gebruik, “wiet/wied” = weide.  1 gras = 240 vierkante roede = plm. 47 m2. 
NB: Iedere streek of stad had zijn eigen maten. Bovenstaande maten zijn Ten Boerster maten.
 
In 1594 vervallen alle kerkelijke bezittingen in Stad en Ommelanden aan de Staat (Reductie van Groningen)
Het gebied waar Steerwolde is te vinden, is aan de Lageweg nabij Thesinge, bij de boerderij van R.van der Veen. (Het is dus NIET de boerderij waar ‘Steerwolde’ vermeld staat op de gevel!)
 
image4.jpg
Grafische weergave van de drie gevonden deksels
 
De opgravingen.
Aanleiding: egalisatiewerkzaamheden op de boerderij van D.G.Haayer, pachter van Verzekeringsmaatschappij “De Olveh”.
Er werden menselijke resten aangetroffen, hetgeen werd gemeld aan de huisarts, Dr. Van der Werff.
 
Steerwolde

In 1964 kreeg huisarts van der Werff uit Garmerwolde te horen dat bij het egaliseren van grond bij een boerderij aan het Geweide, thans vlak bij de Eemshavenweg in Thesingeburen menselijke beenderen en zerken gevonden waren. M.m.v. prof Waterbolk werd een opgraving door het BAI (Arch. Instituut Groningen) geregeld. Hierbij werden de intacte fundamenten van een kerk, drie geornamenteerde sarcofaagdeksels van basaltsteen, wat aardewerk en 105 menselijke skeletten aangetroffen. 
(Bron: Garmer en Thesinger Express – Harm Buter)
 
Opgravingen werden verricht door het Biologisch-Archeologisch Instituut van de Rijksuniversiteit Groningen.
 
image5.jpg  image6.jpg  image7.jpg  image8.jpg
 
Uit “Kerken in Beeld”, Rijksuniversiteit Groningen
 
Bevindingen: er werd een gedeelte van een middeleeuws kerkhof blootgelegd, hetgeen bleek uit skeletten, kloostermoppen afkomstig van grafkeldertjes en een drietal sarcofaagdeksels. Sarcofagen werden niet aangetroffen, hetgeen doet vermoeden dat de deksels werden gebruikt als afdekking van een eenvoudige grafkuil. 
Verder onderzoek bracht een funderingssleuf van een gebouw aan het licht; nader onderzoek bevestigde dat dit gebouw een kerk moet zijn geweest. Het BAI concludeerde dat hier een eenvoudig zaalkerkje moet hebben gestaan, rechtvormig, bestaande uit slechts één ruimte en gedekt met holle en bolle pannen (voorbeeld, volgens BAI: kerkje van Oostum, gemeente Ezinge, zie foto)
 
image9.jpg
Op de vier hoeken zijn overblijfselen gevonden van later aangebrachte steunberen; deze waren gefundeerd op zgn. paalrasters, die diep in de grond bewaard zijn gebleven. Het terrein was voor de bouw van de kerk reeds in gebruik, omdat enkele graven bij de aanleg van de funderingssleuf waren doorsneden. Alle overledenen zijn begraven met de blik naar het oosten.
De sarcofaagdeksels zijn veel ouder dan de begraafplaats. Ze dateren uit de 12e eeuw en werden voornamelijk langs de Rijn, Moezel en Main vervaardigd.
(Bron: Drs. W.A.van Es, wetenschappelijk ambtenaar BAI).
 
image10.jpg
 
De sarcofagen.
Het woord ‘sarcofaag’ is volgens de Romeinse schrijver en wetenschapper Plinius ontleend aan de eigenschappen van een bepaald gesteente in Klein-Azië.  In een graf van een dergelijke steensoort verteerde het lichaam bijzonder snel. De betekenis van het Griekse woord ‘sarcophagos’  is ‘vleeseter’. Het Duitse woord ‘Sarg’ (= lijkkist) en het Nederlandse woord  ‘zerk’ (= liggende grafsteen) zijn verwant aan het woord sarcofaag.
Het ontbreken van natuursteen in de kustgebieden en het afleggen van een grote afstand vanuit de steengroeven, maakt de aanschaf van sarcofagen tot  een kostbare zaak; vermoedelijk was een dergelijk grafmonument alleen voorbehouden aan een beperkte sociale bovenlaag en konden alleen gezagsdragers zich een dergelijk statussymbool veroorloven.
Een sarcofaag werd meerdere malen gebruikt en fungeerde vaak als familiegraf; ouder gebeente werd opgeschoven om plaats te maken voor een nieuw lichaam.
( Uit ‘Abtenlevens’ van Mariëngaarde: een inwoner van Hallum zou ten tijde van Abt Frederik (1162 – 1175) in het graf van zijn vader worden bijgezet; hij was echter te lang, waardoor hij niet zonder meer in de sarcofaag paste .Onderzoek heeft uitgewezen, dat hij tijdens de poging hem in de sarcofaag te persen, is vermoord….)    
De vroegmiddeleeuwse Friese (= Noord-Nederland en Ost-Friesland), zandstenen sarcofagen zijn trapeziumvormig en wegen circa 1200 kilo. Ze zijn gemiddeld 2 meter lang en 75 centimeter breed. De hoogte is ongeveer 50 centimeter. Op de sarcofagen lagen losse, eveneens trapeziumvormige deksels met een gewicht van 300 tot 500 kilo. De kisten werden dicht onder het maaiveld begraven, waarbij het deksel aan de oppervlakte zichtbaar bleef.
De grafdeksels uit Noord-Duitsland en Noord-Nederland vertonen opvallend veel overeenkomsten, zowel wat betreft vorm, stijl, versieringsmotieven, materiaal als bewerkingstechniek. Er zijn echter wel regionale voorkeuren te bespeuren.
 
Bewerking.
Het reliëf van de versieringspatronen op de grafdeksels is ondiep: rond de motieven is de diepte ongeveer anderhalve centimeter, daarbinnen slechts enkele millimeters. Er werden twee technieken gehanteerd: spitsen (het werken met een spitsbeitel voor de diepe en grove groeven) en frijnen (een fijnere bewerkingsmethode met een tweepuntige beitel).
 
image11.jpg  image12.jpg  image13.jpg  image14.jpg  image15.jpg
 
De afbeeldingen.
In Ostfriesland, Groningen en Drenthe is een groot aantal sarcofagen en sarcofaagdeksels aangetroffen. Naast christelijke en geometrische motieven en versieringen zijn er ook deksels met daarop menselijke afbeeldingen. Deze laatste zijn bekend onder de naam ‘beelddeksels’. De meeste sarcofagen en sarcofaagdeksels zijn gemaakt van rode zandsteen, daarnaast zijn er ook – in veel mindere mate – exemplaren gevonden, vervaardigd uit geel-witte zandsteen. (Bentheimer zandsteen).
De meeste kisten en deksels zijn waarschijnlijk afkomstig uit het gebied langs de bovenloop van de Weser. Dit zogeheten midden-Bondzandsteen is zowel eenvoudig te bewerken als goed bestand tegen weersinvloeden.  Ook uit de omgeving van Main werd eenzelfde soort rode zandsteen verscheept. Deze laatste soort is iets lichter van kleur dan de Weserzandsteen. De rode zandstenen sarcofagen stammen voor het merendeel uit de 11e en 12e eeuw. De vroegste exemplaren dateren uit het einde van de 10e eeuw.
De sarcofagen en deksels werden bij de steengroeven vervaardigd en daarna verscheept. De vier belangrijkste waterwegen waren het Vlie, de Eems, de Weser en de Elbe. Ook werden de sarcofagen via de Zuiderzee vervoerd. De meeste grafdeksels en sarcofagen zijn van rode zandsteen; het vondstgebied strekt zich uit langs de Nederlands-Duitse Noordzeekust tot aan Jutland. 
Zonodig werden de sarcofagen aan de binnenzijde versierd. Voorbeelden hiervan zijn te bezichtigen in Vries (Drenthe) en in het museumklooster Ter Apel.  In de beginperiode waren de deksels onversierd, later werden er geometrische motieven op aangebracht. Dit geldt alleen voor de rode zandstenen deksels; de Bentheimer deksels, die van latere datum zijn, waren van begin af aan met christelijke motieven versierd.
 
De motieven.
Er werden ruiten, diagonalen, halve cirkels en cirkels gebruikt, aangebracht in laag reliëf. Geometrische versieringen zijn overwegend decoratief bedoeld. In Duitsland worden de ruitpatronen in verband gebracht met de graflegging of opwekking van Lazarus. De ruiten zouden het in kruisvormige windsels gewikkelde lichaam van Lazarus moeten symboliseren.
De christelijke motieven doen niet lang daarna hun intrede: kruis-en kromstaven, waarbij er verschillende varianten van kruisvormen te onderscheiden zijn. Zo zijn er diagonaalkruizen, radkruizen en processiekruizen. Het diagonaalkruis is ook bekend onder de naam Andreaskruis. Het radkruis bevindt zich binnen een cirkel en het processiekruis heeft armen die zich naar buiten toe verbreden.                                                                                                                                                              
Op het hele grafdeksel, gevonden in Steerwolde is de bekroning van het kruis boogvormig; dit motief verbeeldt een anker of omgekeerde omega. Het anker was het vroeg-christelijke kruissymbool en vertegenwoordigt als zodanig de dood van Christus. De omega is de laatste letter van het Griekse alfabet en daardoor eveneens een symbool van het einde. De omkering verwijst naar het uitdoven van het leven. 
Dit sarcofaagdeksel  laat een overgangsvorm zien van deksels met geometrische patronen naar deksels met christelijke motieven. In het middenpaneel is een krom-of kruisstaf te zien. De ruitpatronen zijn samengevoegd met de kruis-kromstaf combinatie. In tegenstelling tot deksels uit een vorige periode is de randzone onbewerkt. Soortgelijke deksels uit de tussenfase zijn ook te zien in Westergeest en Janum (Friesland).
 
image16.jpg
(Bovengenoemd grafdeksel heeft lange tijd gelegen in de kelder van het kloostermuseum in Ter  Apel)
 
image17.jpg
Soms worden geometrische motieven met kruizen gecombineerd.
 
Over de symboliek van de christelijke motieven zijn de meningen verdeeld. Wel  staat in ieder geval vast dat de motieven betrekking hebben op de overwinning van de dood en dus op de opstandingsgedachte. De kromstaven worden wel in verband gebracht met deze Bijbeltekst: ”De Heer is mijn herder, mij zal niets ontbreken. Hij brengt mij naar groene weiden, laat me rusten aan het water. Hij geeft mij kracht en leidt me langs veilige paden, zoals Hij beloofd heeft. Al ga ik door een diepdonker dal, ik hoef geen gevaar te duchten, want U, Heer bent mij nabij, Uw staf en Uw stok beschermen mij”, uit Psalm 23, de psalm die deel uitmaakte van het dodenofficie. De boog die vaak aan het voeteneinde voorkomt en die voorzien is van spiraalvormen, krijgt veel verschillende interpretaties toegewezen, uiteenlopend van grafheuvel tot levensboom.
Eind elfde eeuw verschenen voor het eerst deksels waarop uitsluitend kruis-en kromstaven waren aangebracht. Het basismotief bestaat uit een kruisstaf met aan weerszijden een kromstaf. De combinatie van kruis-en kromstaven is uniek voor het Friese kustgebied. 
De gebroken grafdeksels uit Steerwolde laten combinaties zien van geometrische patronen met christelijke motieven  en kunnen dan ook  als overgangsvormen worden aangemerkt.
Aan het eind van de 12e eeuw eindigt de vervaardiging van het trapeziumvormige sarcofaagdeksel. Het wordt verdrongen door grafzerken, die veel rijker beeldhouwwerk vertonen dan de sober en stereotiep uitgevoerde sarcofaag.
 
(Bron: Ada van Deijk – Romaans Vademecum/Christine Waslander – Dekselse Graven)